m. (-ken),
1. aan het eind van. een lint of dun kettinkje bevestigd metalen staafje, ten dele glad, ten dele gekarteld, dat men tussen de bladen van een bijbel legde, ter aanwijzing van het kapittel waar men bij het lezen gebleven was ; (R.-K.) zulk een staafje met verschillende linten om in het missaal te leggen bij de plaatsen waar de misgebeden staan;
2. (bij verg.) gouden staafje om een halssnoer te bevestigen ; — dwarsstaafje aan een horlogeketting dat door een knoopsgat van het vest wordt gestoken om de ketting te bevestigen ; ook andere derg. staafjes ; — (Zuidn.) staaf waarmee een bankschroef aangedraaid wordt
3. plukselrol;
4. stukje of pijpje amandel of kaneel met een suikerlaag bedekt, als snoepgoed of om op tulbanden, taarten enz. te steken; — (fig.) van de kapittelstok likken, zijn deel krijgen, er van lusten; — zij heeft van de kapittelstok gelikt, zich laten bezwangeren.