m. (-ken),
1. (mets.) bak waarin kalk wordt geblust;
2. aandraagbak met of voor metselkalk : ieder in zijn vak, zei de metselaar, en hij viel in de kalkbak ; — (spr.) hij gooit de troffel in de kalkbak, hij zegt zijn beroep vaarwel, omdat hij van zijn renten kan leven; — bak met witkalk;
3. (suikerber.) ronde bak waarin een geperforeerde draaiende bak, gevuld met ongebluste kalk, om het ruwsap van bietsuiker te zuiveren.