Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Kaliber

betekenis & definitie

o. (-s),

1. middellijn van de ziel van vuurwapens en van kogels: geschut van groot kaliber ; ook als maat waarin de lengte van de loop wordt uitgedrukt; bij uitbr. ook in toepassing op de middellijn van buizen en andere holle voorwerpen ; vormwijdte in walsen voor het trekken van draad en profielijzer;
2. eert. werd de zwaarte van vuurwapens ook aangegeven door het gewicht van de er mee geschoten kogels: kalibers van 24 en 48 ;
3. (meton.) geschut met betr. tot zijn zwaarte, soort van geschut: trommelvuur uit alle kalibers;
4. (fig.) soort van enige zaak met betr. tot zwaarte of omvang: kommen van het grootste kaliber; — vand. soort in ’t alg., slag: zij zijn van hetzelfde kaliber, zij zijn precies eender; — 5. instrument om te bepalen of een werkstuk de juiste maat heeft, voor het meten van dikte of holte.

< >