Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Jassen

betekenis & definitie

(jaste, heeft gejast),

1.zeker kaartspel spelen, ook smousjassen genoemd; — Frans jassen, druk praten onder het jassen.
2. (Zuidn.) wegjagen, verdrijven: als hij komt, zullen wij hem buiten jassen;
3.. snel, haastig, vluchtig te werk gaan;
4.jagen, jakkeren;
5. aardappelen jassen, schillen.

< >