Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Intern

betekenis & definitie

(<Fr.),

I. bn.,
1. inwendig; in 't bijz.:
1°. met betr. tot hetgeen binnen de grenzen van een staat of de sfeer van een zedelijk lichaam valt: interne aangelegenheden; een interne kwestie;
2°. binnen het lichaam zetelend of geschiedend, de inwendige organen betreffend: interne ziekten; interne secretie; — vand. overdr. interne geneeskunde;
2. inwonend: interne leerlingen;

II. zn. m. en v. (-en), kostleerling; inwonend geneesheer, assistent enz.

< >