Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Interieur

betekenis & definitie

(Fr.), o. (-s),

1. het inwendige v. e. gebouw, huis, vertrek, inz. wat de aankleding, meubilering en stoffering betreft;
2. voorstelling, afbeelding of foto van een gebouw, huis, vertrek van binnen, binnenhuisje;
3. (fig.) huiselijke haard, familieleven: hij verstoorde de rust in haar vroeger zo prettig interieur.

< >