(<Fr.),
I. zn. o. (-en),
1. hindernis, storend ’voorval; stoornis; inz. voorval dat een beraadslaging onderbreekt; — (in verzwakte opvatting) voorval, onvoorziene gebeurtenis, soms min of meer eufemistisch voor: botsing, geschil;
2. (rechtst.) elk in een geding naast het hoofdgeschil opkomend tussengeschil, waardoor het geding verwikkeld, zijn loop vertraagd of gestuit, zijn omvang uitgebreid wordt; b.v. geschillen betrekking hebbende op het gerecht (wraking van de rechter), op de procespartijen, de procureurs, excepties enz.;
II. bn., (meetk.) een punt gemeen hebbend.