m. (-en),
1. het inbrengen;
2. wat men inbrengt; — wat de deelgenoten aan een vennootschap te harer oprichting afstaan; wat in een spaarkas ter bewaring gebracht of in een bank van lening verpand wordt; — huis van inbreng, een pandjeshuis;
3. (rechtst.) hetgeen erfgenamen bij de boedelscheiding moeten terug- of in rekening brengen, t.w. de schenkingen welke zij van de erflater reeds tijdens diens leven hebben genoten (art. 1132 v. B. W.), ten einde de gelijkheid tussen de erfgenamen te bewaren.