Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Huisvader

betekenis & definitie

m. (-s), vader van een gezin, hoofd des huizes: een eerzaam huisvader; — (rechtst.) de zorg van een goed huisvader, de mate van zorg die een normaal en behoorlijk mens in gelijke omstandigheden zou aanwenden: voor een te leveren zaak moet men als een goed huisvader zorgen (art. 1271 B.W.); de huurder moet het gehuurde als een goed huisvader gebruiken (art. 1596 B.W.).

< >