Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Hooien

betekenis & definitie

(hooide, heeft gehooid),

1. (onoverg.) hooi winnen, het gemaaide gras omschudden, op stapels zetten en binnenhalen: de boer is aan ’t hooien; — men moet hooien als de zon schijnt, van de gunstige gelegenheid gebruik maken; — je moet, wij gaan niet uit hooien, maak maar niet zo’n haast (bij het hooien moet men zich nl. reppen, ten einde het hooi droog binnen te krijgen); — ’t is hooien en weerom hooien, voor een dienst wordt een wederdienst verwacht;
2. ergens mee hooien, het overhoop halen, er in rommelen; ook: zijn -waren tot te lage prijs verkopen, kladden;
3. (overg.) een stuk land hooien, er hooi van winnen ;
4. (onpers.) het hooit vandaag goed, het weer is geschikt om het hooi te doen drogen.

< >