v. (-men),
1. het oorspr. bedrag van een schuld, te leen gegeven geldsom ; vervolgens: rente.gevend bezit, kapitaal: de hoofdsom mag niet worden aangesproken; rente en hoofdsom; (zegsw.) een klein gewin houdt de hoofdsom samen ;
2. primaire belasting zonder de opcenten;
3. gezamenlijk bedrag van afzonderlijke posten, totaal: de hoofdsom van een bundel rekeningen;
4. (theol.) de hoofdsom der wet, ben. voor de kern van de Christelijke godsdienst zoals uitgedrukt in Matth. 22 : 37—39.