1. m. (-en), roofdier uit het geslacht der wezels (Mustela er minia aestiva), met fraaie, ’s zomers rosbruine (aan de buik witte), ’s winters geheel witte vacht, met een zwarte punt aan de staart waarvan kostbaar bont gemaakt wordt;
2. o., het bont van de hermelijn: een purperen mantel, met hermelijn gevoerd;
hermelijn dragen, koning, koningin zijn; als voering van vorstelijke mantels in de wapenk., voorgesteld door een zilver (wit) veld, bezaaid met zwarte hermelijnstaartjes of -vlokjes : in hermelijn een rode faas ;
3. hermelijnvlinder.