bn. bw.,
1. uit of van de hel: de helse machten ; in de helse verdoemenis ; — de helse Brueghel, P. Brueghel de Jonge, die vooral voorstellingen van de hel schilderde ;
2. zoals in de hel; der helle waardig, duivels : een hels plan, een uitermate boosaardig opzet; — een hels lawaai, oorverdovend; — helse pijnen, vreselijke pijnen ; — als bw. : hels liegen; ’t is hels koud;
3. (gemeenz.) woedend, zeer boos : hij ivas er hels over; hij werd hels;
4. helse steen, (geneesk.) gesmolten en in staafjes gegoten zilvernitraat waarmede men ziek vlees wegbrandt, wonden aanstrijkt enz. (lapis infernalis); een helse machine, een met ontplofbare stoffen gevuld voorwerp, dat door middel van een uurwerk op een bepaalde tijd tot springen gebracht wordt.