Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Hars

betekenis & definitie

v. en o. (-en), in het alg. de ben. voor chemisch zeer samengestelde, dikvloeibare, aan de lucht hard wordende, licht brandbare afscheidingsproducten van verschillende gewassen, inz. naaldbomen : vloeibare harsen, die veel aetherische olie bevatten, zodat ze min of meer vloeibaar blijven, balsems ; slijm- of gomharsen, die met gomachtige stoffen zijn vermengd ; — in ’t bijz. de gewone of gele hars, een harde hars die uit denne- en sparrebomen verkregen wordt; maakt men deze door verhitting watervrij, dan heeft men viool- of spiegelhars.

< >