(gruisde, heeft en is gegruisd),
1. vergruizen, tot gruis maken (dicht.): het. kruit vat vuur en gruist het hecht arduin;
2. (glazenm.) de kanten van glasruiten door afbrokkeling gelijkmaken, afgruizelen;
3. (w. g.) tot gruis worden, te niet gaan : al gruizen koninkrijken....