Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Grenzenloos

betekenis & definitie

ook GRENZELOOS, bn. bw., zonder grenzen (eig. of fig.), onmetelijk, eindeloos groot: een grenzenloze zee van zand, van een woestijn gezegd ; grenzenloze ellende ; een grenzenloze verwarring ; in iem. een grenzeloos vertrouwen stellen, onbeperkt; — (bw.) het was er grenzeloos vervelend, ontzettend vervelend.

< >