(<Fr.-Lat.),
I. bn.,
1. uiteindelijk, een slot vormend, slot-: een finaal besluit; de finale toewijzing (bij een verkoping van onroerende goederen);
2. tot het einde toe, algeheel: finale opruiming;
II. bw.,
1. ten slotte, als slot;
2. volkomen, ten enenmale : het is mij finaal onmogelijk dit te doen; zijn vinger was er finaal af;
3. (volkst.) letterlijk, gewoonweg: hij smeet 'em finaal de trap af.