I. onbep. telw., een of in gelijk aantal, gelijke hoeveelheid: hij heeft evenveel zoons als dochters; — zelfst.: ieder krijgt evenveel; — (gew.) er voor evenveel bij zitten, voor spek en bonen; iem. voor evenveel laten lopen (zitten enz.), zich niet om hem bekommeren.
II. bw., (veroud. en gew.) van gelijke betekenis, op hetzelfde neerkomend; — het is mij evenveel, onverschillig.