Definities van Groot woordenboek der Nederlandse taal in de Ensie B
- Betaald
- Betaaldag
- Betaalkantoor
- Betaalkas
- Betaalkrachtig
- Betaalmeester
- Betaalmiddel
- Betaalsheer
- Betaalsrol
- Betaalstaat
- Betaalster
- Betaaltijd
- Betakelen
- Betakeling
- Betalen
- Betaler
- Betaling
- Betalingsbalans
- Betalingsconditie
- Betalingsleer
- Betalingsontwikkeling
- Betalingsovergang
- Betalingsstuk
- Betalingstermijn
- Betalingsverandering
- Betalingsverkeer
- Betalingsvol
- Betalingswijze
- Betalingswijziging
- Betamelijk
- Betamelijkheid
- Betamen
- Betanen
- Betasten
- Betasting
- Bete
- Bête noire
- Betegelen
- Betegeling
- Betegroeze
- Betekenen
- Betekening
- Betekenis
- Betekenisgroep
- Betel
- Betelblad
- Betelcultuur
- Beteldoos
- Betelen
- Betelkauwen
- Betelnoot
- Betelpalm
- Betelpeper
- Betelpruim
- Beten
- Betengelen
- Beter
- Beteren, herstellen
- Beteren, teren
- Beterhand
- Betering, het beter maken
- Betering, het teren
- Beterkoop
- Beternis
- Beterschap
- Beteugelen
- Beteugeling
- Beteugelingsdam
- Beteuterd
- Beteuterdheid
- Beth-el
- Bethanië
- Bethel
- Bethesda
- Bethlehem
- Bethsaida
- Bethuel
- Betichte
- Betichten
- Betichter
- Betichting
- Betichtster
- Betiel
- Betijen
- Betimmeren
- Betimmering
- Beting
- Betingbalk
- Betingbout
- Betingeld
- Betingelen
- Betingkussen
- Betinglap
- Betingmuts
- Betingnagel
- Betingschaal
- Betingslag
- Betingspeen
- Betingstaander
- Betingsteunder
