Definities van Groot woordenboek der Nederlandse taal in de Ensie O
- Opschik
- Opschikken
- Opschikking
- Opschiksel
- Opschilderen
- Opschildering
- Opschoeien
- Opschoeiing
- Opschoffelen
- Opschokken
- Opschommelen
- Opschonen
- Opschooien
- Opschoppen
- Opschorsen
- Opschorsing
- Opschorten
- Opschorting
- Opschrabben
- Opschransen
- Opschrapen
- Opschreeuwen
- Opschrift
- Opschrifttitel
- Opschrijester
- Opschrijfboek
- Opschrijfboekje
- Opschrijven
- Opschrijver
- Opschrijverij
- Opschrijving
- Opschrikken
- Opschrobben
- Opschroeven
- Opschroeverij
- Opschroeving
- Opschrokken
- Opschudden
- Opschudding
- Opschuieren
- Opschuifhoogte
- Opschuifraam
- Opschuimde
- Opschuimen
- Opschuiming
- Opschuiven
- Opschuiver
- Opschuiving
- Opschuren
- Opschutten
- Opschutting
- Opseizen
- Opsieren
- Opsiering
- Opsiersel
- Opsjezen
- Opsjorren
- Opsjorring
- Opsjouwen
- Opslaan
- Opslabberen
- Opslag
- Opslagbewijs
- Opslager
- Opslaggelden
- Opslaghoek
- Opslagkosten
- Opslaglijst
- Opslagloods
- Opslagplaats
- Opslagruimte
- Opslagterrein
- Opslatten
- Opslechten
- Opslepen
- Opsleuren
- Opslibben
- Opslibbing
- Opslijken
- Opslijpen
- Opslijping
- Opslijten
- Opslikken
- Opslikking
- Opslingeren
- Opslobberen
- Opsloffen
- Opslokken
- Opslokker
- Opslorpen
- Opslorpend
- Opslorping
- Opslorpingsvermogen
- Opsloten
- Opsloven
- Opsluipen
- Opsluiten
- Opsluiter
- Opsluitgat
- Opsluiting