Definities van Groot woordenboek der Nederlandse taal in de Ensie D
- Dikbaard
- Dikbalie
- Dikbast
- Dikbastig
- Dikbeen
- Dikbek
- Dikbekkig
- Dikbenig
- Dikbil
- Dikblad
- Dikbladerig
- Dikbladig
- Dikbloedig
- Dikbloedigheid
- Dikbuik
- Dikbuikig
- Dike
- Dikgebuikt
- Dikhals
- Dikhalzig
- Dikharig
- Dikheid
- Dikhoornschaap
- Dikhuidig
- Dikkels
- Dikken
- Dikkerd
- Dikkerdje
- Dikkes
- Dikkop
- Dikkoppig
- Dikkoptarwe
- Diklijvig
- Diklijvigheid
- Dikmaal(s)
- Dikmeter
- Dikmuil
- Diknek
- Dikoor
- Dikpasser
- Dikpens
- Dikrug
- Diksap
- Dikte
- Diktegroei
- Diktetje
- Diktongig
- Dikvat
- Dikvloeibaar
- Dikwerf
- Dikzak
- Dil
- Dilatatie
- Dilatator
- Dilatatorium
- Dilateren
- Dilatoir
- Dilatorisch
- Dilemma
- Dilettant
- Dilettantentoneel
- Dilettantenwerk
- Dilettanterig
- Dilettantisme
- Dilettantte
- Diligent
- Diligentia crescit
- Diligentia quam quis in suis
- Diligentverklaring
- Dille
- Dillewater
- Dillezaad
- Dilt
- Dilthouten
- Diluviaal
- Diluvium
- Dim. (afk)
- Dime
- Dimensie
- Dimidium animae
- Dimidium facti qui (bene) coepit, habet
- Dimidium plus toto
- Diminutief
- Diminutiefsuffix
- Dimmen
- Dimorf
- Dimorfisme
- Dinar
- Dineetje
- Diner
- Dineren
- Ding
- Dingbank
- Dingdag
- Dinge
- Dingen
- Dinger
- Dinger, werkelijk als zodanig te beschouwen, waarmee men rekening moet houden; — iets of iem. ernstig nemen (gallicisme), opnemen, aanvaarden als wezenlijk zoals het of hij zich voordoet, als gemeend
- Dinges
- Dingetje
