Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Dras

betekenis & definitie

I. bn. (-ser, -t), doorweekt, zeer vochtig (van grond): die velden staan (liggen) dras, zijn geheel doorweekt;

II. znw. v., g.mv., slijk, modder, moeras, weke grond: ons vaderland, uit wier en dras ontstaan; — (gew.) in de dras zitten, in de benauwdheid, in angst.

< >