I. (wroette door, heeft doorgewroet),
1. voortgaan met wroeten ;
2. door iets heen wroeten ;
3. wroetend stukmaken;
II. (doorwroet'te, heeftdoorwroet'), in alle richtingen wroeten door, wroetend doorzoeken, doorsnuffelen : de akker doorwroeten om goud te vinden.