(groef door, heeft doorgegraven),
1. voortgaan met graven ;
2. door iets heen graven, door graven een opening maken in: een landengte, een dijk doorgraven;
II. (doorgroef', heeft doorgra'ven), gravend gaan door, door graven omwoelen: de grond is aan alle kanten doorgraven; oneig.: handen en voeten van wonden en littekens doorgraven.