(glom door, heeft en is doorgeglommen),
1. blijven glimmen;
2. geheel in glimming geraken: de kool is geheel doorgeglommen;
3. glimmend schijnen door;
II. (doorglom', heeft en is doorglom'men), over de gehele massa of de hele uitgebreidheid glimmen: vreugde doorglom zijn gezicht.