I. tw., (gemeenz.) donders! dat heb ik vergeten!
II. bw., (gemeenz.) zeer, buitengewoon: dat is donders moeilijk;
III. bn., (gemeenz.)
1. vervloekt, verdoemd : die donderse vent rijdt me altijd in de wielen;
2. donders worden, boos, nijdig;
3. ’t is een donders werk, ’t is een satans werk, men zou er ongeduldig bij, woedend om worden ; in dezelfde betekenis : ’t is toch op zijn donders en (verzacht.) ’t is een donderdags werk.