Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Cyclus

betekenis & definitie

(Lat.-Gr.), m. (-sen), kring, keten van onstoffelijke zaken; in ’t bijz.: tijdkring, zeker aantal jaren na verloop waarvan dezelfde hemelverschijnselen zich weder in dezelfde orde voordoen; — reeks van overleveringen, gedichten, vertellingen die op een zelfde centraal thema betrekking hebben en meer of minder een aaneengeschakeld geheel vormen: de Arthur-romans vorinen een cyclus; — reeks van gelijksoortige werken, meestal van één componist, achtereenvolgens uitgevoerd, vgl. Beethoven-cyclus, operacyclus, liederencyclus; die schone Müllerin is een liederencyclus van Schubert.

< >