(coupeerde, heeft gecoupeerd), (<Fr.),
1. afsnijden; in ’t bijz.: afsnijden van kam, kin en oorlellen (bij vechthanen) om de kop glad te maken; — (een paard) kortstaarten; — staart (en oren) inkorten bij honden; — castreren (inz. van katten).
2. verhinderen, voorkomen: een verkoudheid couperen.
3. kaarten afnemen (in het spel); troef inleggen; — coupez, (kaartsp.) neem af.
4. gedeelten uit een toneelstuk of film weglaten.
5. (sport) rakelings voor een ander langs gaan bij het inhalen.