(gaf bloot, heeft blootgegeven),
1. (w. g.) onbedekt laten;
2. zich blootgeven, zich openstellen voor een gevaar : de belegeraars gaven zich bloot, konden bestookt worden; bij ’t schermen een gedeelte van zijn lichaam onbeschut laten; (fig.) zijn zwakheid laten blijken, (ook) zijn geheim verraden, iets laten merken.