I. zn. v. (-sen),
1. witte plek op het voorhoofd van donkerharige paarden, groter dan een kol; minder gewoon gezegd van koeien, blaar;
2. kale plek voor aan het hoofd van mensen;
3. (Zuidn.) haarlok;
4. ontschorste plek op een boom;
5. natuurlijk puntig uiteinde van een kwast- of penseelhaar;
II. m. (-sen), paard (ook wel een ander dier) met een bles : hij rijdt met vier schone blessen; een zwarte, een bruine bles ; — III. bn., (gew.) kaal, haarloos; (flg.) iemand bles maken, hem al zijn geld afwinnen.