bn. bw. (-er, -st),
1. wat bijt;
2. scherp, prikkelend, stekend: een bijtende damp ; bijtende kalk, ongebluste, levende kalk; — invretend: bijtend zuur ; bijtende potas;
3. (fig.) scherp, hekelend met het doel om te kwetsen: een bijtend vlugschrift; bijtende spot; — bijtend antwoorden, iem. iets toevoegen.