Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Bijt

betekenis & definitie

v. (-en), in het ys gemaakte opening: een bijt hakken; in ’t bijz. als voorziening voor brandgevaar en om in te vissen ; — (fig.) er is een vreemde eend in de bijt, binnen een besloten kring van vrienden, familieleden of clubgenoten is een vreemdeling gekomen; — hij heeft alle bijtjes afgevist, kan nergens meer geld lenen; — bij vergel. : vierkante opening in het midden van vloerzeil of van een vast kleed: een kleed met een bijt laten leggen.

< >