(beval, heeft bevolen),
1. overgeven, toevertrouwen: Heer, in uw handen beveel ik mijn geest; wees Gode bevolen, God behoede u ; —
2. (iem.) nadrukkelijk of met gezag opdragen iets te doen, gelasten: beveel, en wij gehoorzamen ; in ruimere zin: het bevel geven tot: de generaal beval de terugtocht; — 3. (w.g.) het bevel voeren over : majoor K. beveelt de achterhoede.