I. BEUKEN,
bn., van beukenhout.
II. BEUKEN (beukte, heeft gebeukt), op iem. of iets hard slaan; — stokvis beuken, zolang slaan tot zij murw wordt; vlas beuken, braken; — geweldig slaan (tegen): de golven beukten het schip ; op, tegen iets beuken.