(bepleisterde, heeft bepleisterd),
1. met pleisters beleggen: een bepleisterd voorhoofd;
2. met pleister, een dunne laag fijne kalk, mortel of Portlandcement bestrijken; — (bijb.) bepleisterde graven (vgl. Matth. 23: 27), toestanden, uitwendig mooi en goed, doch innerlijk geheel bedorven en rot; soms ook van personen gezegd.
3. iets lelijks onder gunstige schijn bedekken, vergoelijken.