Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Barsten

betekenis & definitie

(barstte, is gebarsten), ook BERSTEN,

1. scheuren, spleten of barsten krijgen: de pot, de muur is gebarsten;
2. splijten, in stukken breken: het schip barstte vaneen op de klippen ; — tot barstens toe vol; (plat) zich te barsten eten, zo dat men niet meer kan; — platte verwensing: barst! hij kan barsten; — hij is aan zijn eerste leugen niet gebarsten, het liegen is hem niet vreemd ; (fig.) barsten van spijt, grote spijt gevoelen; barsten van nieuwsgierigheid; — (meton.) barstende hoofdpijn; (gemeenz.) zich te barsten lachen, uitbundig lachen ;

het moet buigen of bar steil, mijn wil zal ik doordrijven, hoe dan ook ;

3. met geweld, door innerlijke werking vaneenspringen: de bom is gebarsten ; barstende granaten. Vgl. losbarsten, uitbarsten.

< >