(wrong af, heeft afgewrongen),
1. met sterke krachtsinspanning omdraaien en zodoende losbreken : de knop van een stok, de grendel van een deur, de horens van een ossekop afwringen, ook : een os de horens afwringen;
2. iem. iets afwringen, hem dwingen het te geven of te doen (sterker dan afdwingen, afpersen); een woekeraar die de ongelukkige zijn geld afgeperst, ja afgewrongen had; — iem. een belofte. zijn toestemming enz. afwringen ; — iem. een geheim afwringen, hem dwingen het te openbaren;
3. het wringen voltooien, alles afdoen wat er te wringen valt: al het natte goed moet eerst afgewrongen worden.