Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Afwassen

betekenis & definitie

(wies (waste) af, heeft en is afgewassen).

1.door wassen vlekken, vuiligheid, bloed, zweet enz. verwijderen : het vuil van zijn handen afwassen ;
2. door wassen reinigen: de kopjes, het theegoed, de borden afwassen ; de handen, het gezicht afwassen ; de meid heeft alle kinderen afgewassen; de dokter waste de gewonde hei bebloede gelaat af; — zich afwassen, zich reinigen;
3.fig. (bijb.) (zonden als zedelijke onreinheden) door de doop wegnemen: laat u dopen en uw zonden afwassen : (mensen als besmet met zonden, of de mens als zedelijk wezen vertegenwoordigende) reinigen van de zonden, t.w. in betrekking tot de doop of tot het bloed van Christus : het is morgen het feest der geboorte onzes Heilands, in wiens naam en bloed wij gedoopt en afgewassen zijn ; (een schuld die op iem. kleeft, of ondeugden, gebreken en zwakheden waarmede iem. behept is) wegnemen, hem er van zuiveren als door een zedelijke reiniging : al het water van de zee wast die schuldsmet niet af; dat kan dat het water van de zee niet afwassen, dat valt niet te ontkennen, daaraan valt niet te ontkomen; — (van een schuld of verdenking, een smaad, hoon of belediging) daarvan zuiveren door de betrokken pers. te rechtvaardigen of door hem een billijke voldoening te verschaffen : wij allen zijn in u gehoond en wij willen diesmet afgewassen hebben ; — een smaad, hoon enz in (of met) bloed afwassen, zich er voldoening voor verschaffen, zich er over wreken op de persoon die de belediging heeft aangedaan, door zijn bloed te doen vloeien, hem te doden of te wonden; een schuld, een schande enz. met zijn bloed afwassen, er voor boeten door zijn bloed te storten, er met zijn leven voor boeten; — (zorgen, bekommeringen, onaangenaamheden enz.) uit de geest verdrijven door middel van een lustige dronk, vgl. afspoelen ;zijn handen van iets afwassen, alle schuld van zich afwerpen, de verantwoordelijkheid en de gevolgen ten laste van anderen laten ; — (w. g.) zijn (of de) handen van iem. afwassen, verklaren dat men hem voor zijn daden geheel verantwoordelijk en de gevolgen voor zijn rekening laat;
4. (scheik.) van vreemde bestanddelen zuiveren door het herhaald opgieten van een vloeistof die deze oplost ; aarde wordt met water afgewassen om er de zouten uit te trekken, vgl. af slibben.

< >