Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Afwandelen

betekenis & definitie

(wandelde af, is en heeft afgewandeld),

1. al wandelende zich van iem. of iets verwijderen: wij waren al een eindje van het huis afgewandeld; — 2. naar beneden wandelen langzaam en op zijn gemak afwaarts gaan : wij wandelden langs een zeer gemakkelijk pad van de hoogte af; — bij uitbr. ook van niet-hellende wegen : daar komt hij de Breestraat afwandelen, t.w. naar de spreker toe; — op- en af wandelen, naar boven en naar beneden, ook : heen en weer wandelen;
3. een weg of een ruimte aj wandelen, die weg al wandelende afleggen, die ruimte geheel en al doorwandelen : zij waren op dit ogenblik juist de Vijverberg af gewandeld tot aan de hoek van de Kneuterdijk ; ik had met mijn vriend al de omstreken afgewandeld; (fig.) het zorgelijk levenspad, afwandelen :
4. wat (heel wat) afwandelen, veel en langdurig wandelen.

< >