(vloot af, is afgevloten),
1. (in ongewone stijl) (van stromend water) naar beneden vlieten met een zachte stroom : het water dat van de bergen afvliet; — (van tranen, bloed, zweet enz.) af vloeien langs de leden van het lichaam;
2. (fig.) (dicht, van licht) in een onafgebroken en liefelijke stroom naar beneden stralen;
(van gesproken woorden) in een kalme stroom van iemands lippen vloeien : de woorden van troost en bemoediging, die van zijn lippen af vloten; — (dicht.) (van de tijd, met een stroom vergeleken) verlopen, verstrijken: de dagen af zien vlieten ; af gevloten jaren.