(troonde af, heeft afgetroond),
1. door mooie praatjes enz. iem. van een persoon of een plaats aflokken: hij wist het kind met een zoet lijntje van het dienstmeisje, van het venster af te tronen; — iem. van iets aftronen, hem door mooie praatjes bewegen een handeling, een gewoonte, een voornemen, gewillig te laten varen: iem. van de fles aftronen ;
2. iem. iets aftronen, op behendige wijze van hem verkrijgen, dat hij iets geeft of doet, aftroggelen: hoeveel geld heb je me wel niet afgetroond om onnodige dingen te kopen?