(tikte af, heeft afgetikt),
1. door tikken, door een zacht geklop met de vinger of met een werktuig afzonderen: een rand, een knopje, een hoekje van iets aftikken ;
2. iem. een ei aftikken, (gew. vooral met Pasen) door tikken van hem winnen: de eieren worden met de punten tegen elkander getikt met de bepaling dat hij wiens ei breekt, het verloren heeft;
3. iem. aftikken (in sommige kinderspelen), door tikken buiten het spel stellen;
4. hetzelfde als afkloppen in de bet.
;
5. hetzelfde als afkloppen in de bet. 6. ;
6. tikwerk, inz. schrijfmachinewerk voltooien: ik heb zes brieven af getikt; — die marconist heeft heel wat afgetikt.