(studeerde af, heeft en is afgestudeerd),
1. zijn studiën voltooien, inz. in toepassing op de studiën aan een academie: hij heeft in drie jaren afgestudeerd; hij is al lang afgestudeerd;
2. ten einde toe, voor zover nodig bestuderen: hij wü eerst de letteren af studeren en dan aan theologie beginnen;
3. zich af studeren, zich afmatten door langdurige of ingespannen studie;
4. studerende afdoen: wij hebben deze week heel wat afgestudeerd.