Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Afsnijding

betekenis & definitie

v. (-en),

1. het afsnijden (eig. en fig.): afsnijding van een uitwas, een wrat enz.; afsnijding van een draad, een weg, een gemeenschap, van hulpmiddelen,, van de vijand; afsnijding van betrekkingen ; 2. (in ’t. bijz. in de Protestantse Kerk) de kerkelijke handeling waarbij een lidmaat uit het kerkgenootschap geworpen wordt;
3. middel om een ruimte, een weg, toegang, gemeenschap, terugtocht, toevoer af te snijden; — (krijgsw.) verschansing in een vestingwerk om de reeds binnengedrongen vijand te stuiten, retranchement;
4.(wapenk.) heraldiek stuk, bestaande in een afgescheiden ruimte aan een der hoeken van het wapenschild, gevormd, door het trekken ener schuine lijn, hetzij uit het midden van de bovenschildrand (bovenafsnijding), hetzij uit dat van de schildvoet (benedenafsnijding) naar het midden, van een der schildzijden.

< >