(prachte af, heeft afgepracht), (veroud. of dicht.) iem. (of van iemand) iets afprachen, het door vleiende en dringende bede van hem verkrijgen, het hem afbedelen.
AFPRAKKEZEREN, (prakkezeerde af, heeft afgeprakkezeerd), (ook -prakkizeren),\
1. (gemeenz.) een zekerehoeveelheid van prakkezeren of nadenken volbrengen: die man heeft al wat afgeprakkezeerd!
2. zich af prakkezeren, zich afmatten door ingespannen nadenken ik heb er me op afgeprakkezeerd, maar het niet kunnen vinden.