Afprachen
(prachte af, heeft afgepracht), (veroud. of dicht.) iem. (of van iemand) iets afprachen, het door vleiende en dringende bede van hem verkrijgen, het hem afbedelen. AFPRAKKEZEREN, (prakkezeerde af, heeft afgeprakkezeerd), (ook -prakkizeren),\ 1. (gemeenz.) een zekerehoeveelheid van prakkezeren of nadenken volbrengen: die man...