(plukte af, heeft afgeplukt),
1. door plukken afzonderen, door met de hand het steeltje te verbreken aftrekken : bloemen, vruchten, bladen of twijgjes af plukken; — voorzichtig aftrekken of afscheuren: losgeschaafde velletjes, roofjes van wonden, nijdnagels enz. af plukken ; uittrekken : de veren van gevogelte af plukken ;
2. alle vruchten van een boom, alle veren van een vogel plukken: morgen zullen we die boom nog af plukken.