(peuterde af, heeft afgepeuterd),
1. (iets dat aan iets anders vastzit, of een gedeelte van een geheel uitmaakt) door peuteren met de vingers, de nagel of een ander puntig voonverp bij kleine gedeelten er van afscheiden : het roofje van een wondje, de korst van een taart, een stukje van een koek afpeuteren ; soms met gedachte aan moeizaam werk : het is een heel karwei al die dingetjes er af te peuteren ;
2. iets peuterig afmaken : die tekening is af gepeuterd: geen enkele forse lijn is er in.