m. (...laten),
1. (R.-K.) kwijtschelding van die tijdelijke straflfen welke men na de vergeving der zonden hier of in het vagevuur nog zou moeten ondergaan ; zij worden verleend om de overvloedige verdiensten van Christus en de Heiligen (men verwarre aflaat dus niet met vergeving van zonden); — er is volle aflaat, volkomen kwijtschelding van alle tijdelijke straffen, en gedeeltelijke aflaat; — iem. aflaat geven, schenken ; aflaat bekomen, verdienen;
2. (gew.) afdak, ruimte onder een afdak.