(knipte af, heeft afgeknipt),
1. met de schaar afsnijden: het haar, coupons afknippen; — een stukje van een metaaldraad afknippen, met een nijptang afnemen ; — het lampekousje (ook de lamp) afknippen, het bovenste verkoolde gedeelte wegnemen;
2. iets door een knip met de vingers verwijderen van liet voorwerp waarop of waaraan het zich bevindt: hij knipte de erwten van de bank af ; stofjes van zijn mouw afknippen.